De bevrijding van Roden

 

Het zou een prachtige dag geweest kunnen zijn, die dertiende april 1945. De zon stond stralend aan de hemel, het gras op het bleekveldje naast ons huis was al een handbreed hoog en de appelboom begon voorzichtig wat bleekrose te bloeien. Wat kan er mooier zijn dan zo'n zonnige voorjaarsdag in Drenthe, als de berken geurend op de wallen staan en de eksters zitten te schetteren hoog in de populieren bij hun ruige nest?

Maar wij zagen het niet op die gedenkwaardige vrijdagmorgen. In de verte hoorden wij het gebulder van wapentuig. Aan de Smildervaart of daaromtrent zou hevig gevochten worden, naar men zei, tussen de Duitsers en de Canadezen. Er heerste een vreemde spanning in Roden. Wat zou er gebeuren vandaag? Zeker, we wisten dat het niet lang meer zou duren of ook het noorden van Drenthe zou worden bevrijd van de Duitse overheersing.

Maar wanneer en vooral... hoe zou het gebeuren? Zou er gevochten worden? Zouden de huizen van het dorp worden verwoest? In brand geschoten? In brand gestoken door de terugtrekkende Duitsers misschien? En vooral, zouden er slachtoffers vallen? Zouden er, nu het moment van de bevrijding zo dichtbij was, nog onschuldige dorpsgenoten worden doodgeschoten ergens langs de weg of in een hakhoutbosje?

We wisten het niet.

 

De dag ging vol spanning voorbij. In de namiddag hoorden we plotseling een onbekend geluid, dat nader en nader kwam. En toen kwamen er opeens uit de richting Nieuw-Roden een paar gevechtswagens voorbij. De lopen uit de geschutstorens zwaaiden dreigend heen en weer. Het waren Canadezen! Op de Brink bleven ze een tijdlang staan, maar toen er niets bijzonders gebeurde, reden ze weer verder in zuidelijke richting, het dorp uit. We waren bevrijd! Ja, maar… waren we wel werkelijk bevrijd? Zouden de Duitsers misschien nog terug kunnen komen? Op straat stonden de mensen in groepjes te praten en men wist niet wat men er van denken moest. En toen de avond begon te vallen wisten we niet of we om acht uur naar binnen zouden gaan of niet. Gold de spertijd van de Duitsers nog?

Vanuit Eelderwolde begonnen de Canadezen de stad Groningen te beschieten. Alles dreunde en langzaam kleurde de hemel boven de stad zich rood van het vuur. Wij gingen naar bed, onzeker en moe van spanning. Waren we nu vrij?

 

's Zaterdagsmorgens was het hele dorp in rep en roer. De Nederlandse vlag wapperde van het gemeentehuis. Mensen van de ‘ondergrondse’, nu de Binnenlandse Strijdkrachten, liepen met oranje banden om de arm en met een geweer over de schouder op straat. Enkele Duitsers, die zich verstopt hadden, werden opgehaald, evenals leden van de N.S.B. en de Landwacht.

Op de Brink groepten de mensen samen voor een baanderdeur, waarop de laatste berichten van Radio Oranje waren aangeplakt. Nog steeds werd Groningen beschoten en vonden daar hevige gevechten plaats. Dikke rookwolken hingen boven de stad.

 

's Avonds was er een vreugdevuur op de Brink. Duitse aanplakbiljetten gingen in vlammen op en onder luid gejuich werd een Duitse vlag verbrand. Hossend en dansend trok de jeugd door de straten. Er werd gezongen van "Wij willen Holland houen" en "Wij leven vrij, wij leven blij". Die avond heb ik begrepen, wat het woord "vrijheid" zeggen wil. Wat het betekent, dat je niet meer bang hoeft te zijn. Niet meer bang hoeft te zijn, dat er een bom op je huis zal vallen. Niet meer bang hoeft te zijn, dat je 's nachts uit je bed wordt gehaald en meegenomen. Niet meer bang, dat je ergens met een nekschot wordt neergeknald. Niet meer bang, dat 'recht' voor ‘willekeur’ moet wijken.

Zondagmorgen wou ik eens kijken hoe mijn tante in Groningen het er had afgebracht. Ze woonde aan de westkant van de stad, aan het Van Brakelplein. Even buiten de stad, bij café Niestijl, stond een Canadese tank en in mijn beste Engels informeerde ik of ik wel naar het Van Brakelplein kon gaan. "Oh, yes!," luidde het antwoord. Tot aan de Basculebrug was alles al hevrijd. Ik zou miin gang maar gaan.

Tussen de Peizerweg en de suikerfabriek lag toen nog een weiland. De Duitsers hadden daarin loopgraven aangelegd en bij die loopgraven en op de rails van de Drachtster tram lagen gesneuvelde soldaten. Een vreselijk gezicht, dat ik nooit meer vergeten zal.

Bijna was ik aangekomen bij de overweg aan de Peizerweg, toen mij plotseling de kogels om de oren vlogen. Blijkbaar zat er toch nog ergens een Duitser, die het op mijn leven had gemunt. Nooit heb ik op mijn fiets met cushion-banden een hogere snelheid gehaald dan toen, toen ik terugvluchtte naar de grens van het veilige Drenthe! Als die schutter een heel klein beetje beter had gemikt, dan zou dit stukje nooit geschreven zijn en zou ik twee dagen na de bevrijding van ons dorp, nog het slachtoffer geworden zijn van een oorlog, die in zoveel landen zo grenzeloos veel leed heeft gebracht.

Soms probeer ik wel eens aan jongeren uit te leggen wat het toen voor ons betekende vrij te zijn, niet meer bang te zijn voor bommen en soldaten. Maar ze begrijpen het niet. Het is dan ook al weer vijftig jaar geleden.

 

Peter van der Velde

 

 

Dit artikel verscheen in 1995 in het boekwerk “Roden 1940-1945”, een speciale uitgave van de Historische Vereniging Roon.